Par l'amour de l'art
Par l’amour de l’art
(Scroll down for English version)
“Het is een slechte methode van de woorden te vertrekken om de dingen te definiëren”
—Ferdinand de Saussure
Eind februari werd door middel van een bescheiden overlijdensbericht in o.a. de kranten ‘De Standaard’ en ‘De Morgen’ wereldkundig gemaakt dat de kunstenaar Jan Vercruysse het tijdelijke voor het eeuwige heeft verruild. De afscheidsplechtigheid vond eerder al in intieme familiekring plaats. Het bericht gold als enige kennisgeving.
Met dit doodsbericht nam Jan Vercruysse samen met zijn familie afscheid van de kunstenaar Jan Vercruysse. Op die manier werd de kunstenaar die door middel van zijn onvolprezen werken uit het midden van de jaren ‘80, ons bekend onder de naam Atopies, voor altijd de perfecte, tijdloze en dus eeuwigdurende niet-plaats.
Een laatste statement in alle stilte, zonder publiek, ver weg van het permanente geroezemoes van de maatschappij. In deze wereld, die steeds minder inhouden lijkt te genereren, wordt bij de minste rimpeling een megafoon aangereikt om van dat geroezemoes een betekenisloos en oorverdovend lawaai te maken. Tegelijkertijd worden gewichtige zaken die vanwege hun genuanceerde en complexe aard enige tijd en reflectie vergen, vandaag net iets te gemakkelijk weggemoffeld onder het mom dat ze te moeilijk zijn of dat ‘het publiek’ er geen interesse voor heeft.
Wel, wij zeggen luid en duidelijk: dit is flauwekul. Meer nog, wij vinden dit een schande. Deze mentaliteit laat zich nog het best samenvatten met de historische woorden: petit pays, petit esprit. Tegen dit fnuikend provincialisme stond Jan Vercruysse op. Hij maakte een positief verhaal van de belgitude en velen koesteren hem daar terecht voor.
Tijdens het weekend van de bekendmaking van zijn overlijden is extreem duidelijk geworden dat de hedendaagse kunst niet alleen zeer stiefmoederlijk wordt behandeld, maar eigenlijk quasi genegeerd wordt.
Dat is niet nieuw.
Het is een proces dat zich traagzaam als een sluipend gif meester heeft gemaakt van het media- en cultuurlandschap. Intellectuelen, kunstenaars en denkers die er toe doen worden niet interessant genoeg bevonden, want zogezegd irrelevant voor de (doel)groepen die ze willen bedienen.
Is het niet wraakroepend dat de artikels van onvolprezen pioniers Marc Callewaert en Jan Walraevens die in de jaren ’50 verschenen in de populaire kranten ‘Gazet van Antwerpen’ en ‘Het Laatste Nieuws’ een hoger kwalitatief niveau haalden dan de meeste stukken over hedendaagse kunst die vandaag verschijnen in wat men onze kwaliteitspers noemt?
Wel, we nemen dit niet langer. Met het heengaan van Jan Vercruysse werd zonneklaar dat wij niet zomaar in een niche werden geplaatst. Neen, het werd pijnlijk duidelijk dat men voor die niche een houten paneel heeft geplaatst en die niche vervolgens heeft dichtgespijkerd.
Ons land – dat tot spijt van wie het benijdt tot nader order België heet – heeft grote geesten en enkele genieën voortgebracht. De kunstenaars van dit land zijn sinds mensenheugenis wereldspelers. Zij zijn het die in het verleden het verschil hebben gemaakt en zij zullen dat ook in de toekomst blijven doen. Het wordt tijd dat de beleids-, en opiniemakers en bij uitbreiding alle verantwoordelijken die dit horen te beseffen - daar rekenen we jammer genoeg ook veel lieden van de kunstsector zelf bij – hier ook naar beginnen te handelen. Het wordt tijd dat we de hoofd- van de bijzaken scheiden.
Jan Vercruysse!
Zijn oeuvre staat internationaal zeer hoog aangeschreven, dat blijkt heel duidelijk als we nagaan met wie hij in de jaren ’80 en ’90 heeft samengewerkt. We sommen u er een aantal van op met tussen haakjes hun huidige of voormalige functie: Bernard Blistène (artistiek directeur Centre Pompidou Parijs), Suzanne Pagé (artistiek directeur van de Louis Vuitton Foundation en daarvoor directeur van het Musée de l’art moderne de la ville de Paris), Jean de Loisy (directeur van het Palais de Tokyo, Parijs), Marianne Brouwer (conservator Kröller Müller museum, Otterlo), Saskia Bos (directeur van De Appel en auteur van Sonsbeek 86), Adelina Von Fürstenberg (directeur Centre d’art Contemporain, Genève en directeur van Le Magasin in Grenoble), Ulrich Loock (directeur Kunsthalle Bern), Julian Heynen (directeur Haus Lange en Haus Esters), Harald Szeemann (Harald Szeemann), Jan Debbaut (directeur Van Abbe museum), Maria De Coral (directeur van het Museo Nacional Centro de Arte Reina Sofia, Madrid), Nicholas Serota (directeur Tate), Carolyn Christov-Bakargiev (directeur Castello Di Rivoli, Turijn en artistiek leider van Documenta 13, 2012), Barry Barker (directeur van het Centrum voor Visual Arts at the University of Brighton), Peter Pakesh (Kunsthalle Basel), Vincente Todolí (directeur IVAM, Valencia en Tate Modern Londen), Dennis Zacharopoulos (directeur Domaine de Kerguéhennec en Documenta 9, 1992).
Dit lijstje bevat louter de directeurs en curators/conservatoren die aan internationale instellingen zijn verbonden. Velen van hen (en ook vele anderen) hebben hun brein gepijnigd om een essay te schrijven dat even coherent was als zijn unieke oeuvre. Slechts enkelen konden hem warm maken voor een interview: Carolyn Christov-Bakargiev, Alain Cueff, Pier Luigi Tazzi, Michael Tarantino, Jan Braet, Anna Tilroe en niet te vergeten Jef Cornelis.
Hun teksten en gesprekken hebben een tijdvak mee bepaald en er kleur aan gegeven.
Jan Vercruysse werd niet enkel door intellectuelen aan de borst gedrukt. Neen, veel collectioneurs en so-called collectors kochten zijn werken. Op zijn hoogtepunt werkte hij op regelmatige basis samen met acht vooraanstaande galeries: Lisson Gallery, Londen; Peter Pakesh, Wenen; Durand-Dessert, Parijs; Christine Burgin, New York; Tucci Russo, Turijn; Marga Paz, Madrid; Mario en Dora Pieroni, Rome en Joost Declercq, Gent.
In België is Jan Vercruysse gedurende meer dan een decennium het artistieke geweten van het land geweest, net zoals Jean-Luc Godard dat in Frankrijk was of Thomas Bernhard in Oostenrijk. Om die status te bereiken moet men boven de mêlee uitsteken en gerespecteerd worden om met gezag iedereen, als daar nood aan is, een spiegel voor te houden. Een spiegel, inderdaad, letterlijk én figuurlijk.
Een gezaghebbende positie die hij verloor, of liever zelf opgaf, door af te zien van deelname aan de Documenta 9. Hij die één van de weinige kunstenaars was die zonder steun van een landgenoot voor een Documenta werd geselecteerd (met name Documenta 8 , samengesteld door Manfred Schneckenburger).
We nodigen u uit – beste lezer – om nu meer dan een kwart eeuw na publicatie van ‘Is er nog leven na de documenta’ (april 1992) waarin Vercruysse aangeeft waarom hij afziet van deelname, deze tekst – gepubliceerd op de website van De Witte Raaf - (nogmaals) te lezen. U kan samen met ons vaststellen dat Vercruysses stuk uit de vorige eeuw onthutsend actueel is. Verplicht leesvoer, wat ons betreft, voor wie wat dan ook uitvoert in het veld van de hedendaagse kunst.
Jan Vercruysse!
Hij had het zeer vaak bij het rechte eind en dit niet zelden tegen de stroom in. Maar zoals een gewezen groot politicus het ooit formuleerde : het gaat er in de politiek net als in het leven (en de kunst) niet om dat je gelijk hebt, maar wel dat je gelijk krijgt. En dat vergt soms tijd. Jan Vercruysse had tijd. Hij had een afkeer van bepaalde media, net omdat die manipulerend met de tijd omspringen. Hij, de kunstenaar van de niet-plaats, van de Atopos, wereldberoemd vanwege zijn ATOPIES had alle tijd. Hij was ervan overtuigd dat tijd een conditio sine qua non was om kunst echt volledig kunst te laten worden. Immers: Art is slow attention.
Het werk waarmee zijn indrukwekkend artistieke nalatenschap een aanvang nam, namelijk de drie verschillende kaders met daarin de woorden ‘Vie d’artiste’; ‘Vie de Chien’, ‘Vie de Prince’ uit 1976 waarin nog de echo van de concept art nagalmt, bezit reeds de kiemen van de poëtische kwaliteiten die meerdere lezingen toelaat en die later tot volle rijkdom zullen komen in zovele prachtige reeksen als daar zijn : ‘Portrait de l’Artist par lui-même’ (1984), ‘Lucrèce’ (1983), ‘Chambres (1983-1986), ‘Eventail’ (1986-1987), ‘Atopies’, ‘TOMBEAUX’, ‘M(M)’, ‘La Sfera’, ‘Les Paroles’, ‘Les Paroles [Letto]’, ‘Labyrinth & Pleasure Garden’.
Al die reeksen worden vandaag terecht gezien als iconen, want sleutelwerken, van de internationale beeldtaal van de jaren ’80 en ’90. Hun belang zal alleen maar toenemen, daar zijn we van overtuigd. Voor vele insiders, waaronder niet weinig internationale topkunstenaars zoals Thomas Schütte, Marlene Dumas, Reinhard Mucha, Jean Marc Bustamante, Harald Klingelhöller, Luc Tuymans, Richard Deacon,Thierry De Cordier, Lili Dujourie, James Welling, Jeff Wall, Cristina Iglesias, René Daniëls, Isa Genzken,… en de reeds overleden Martin Kippenberger, Mike Kelley, Juan Muñoz, Franz West,… staat dit als een paal boven water. Samen met Jan Vercruysse hebben ze minstens een decennium een discours ontwikkeld en in hun - weliswaar diverse - oeuvres hebben ze gestalte gegeven aan noties of themata zoals af- en aanwezigheid, plaats en niet-plaats, gemis en verlies en het geheugen van de verbeelding centraal stonden…
In de Atopies waarvan Alain Cueff ooit zeer precies stelde dat “één Atopies de reeks is en de reeks niet één Atopies” gaat Vercruysse in tegen de utopische uitgangspunten die velen van kunst verlangen. Het begrip utopie verkrijgt zijn betekenis door zijn inherente verwijzing naar een toekomst (toekomstige plaats maar ook toekomstige modellen of functies etc…). Jan Vercruysses Atopies zijn hierop een plastisch antwoord. Als ze ontkennen een plaats te hebben, zijn ze dan niet zelf een plaats? Een eigen werkelijkheid heeft geen plaats en zal geen plaats hebben. Ze is een plaats. Om dit duidelijk te maken gebruikt hij juist een van de meest archetypische beelden die naar een plaats verwijst : de schoorsteenmantel. De ultieme Atopies is dan ook die waar zowel de schoorsteenmantel als de drie houten panelen aan de muur hangen en zelf geen contact meer hebben met de vloer : de ultiem-sublieme Atopies.
Dergelijke diepzinnige, vaak ook op het eerste gezicht contradictorische begrippenparen bevolken het oeuvre van Jan Vercruysse. Het onderwerp wordt de toeschouwer vaak tegelijkertijd gegeven en ontnomen.
In de portretten van de kunstenaar door hemzelf (1984) wordt de persoon zichtbaar door hem aan het oog te onttrekken. De autobiografie is volkomen denkbeeldig. Is het portret van de kunstenaar dan geen zelfportret? Of toch, en wat dient er gezegd te worden over het masker? Is het wel een masker? Of is het óók een masker? De ‘afgebeelde’ houdt het (letterlijk) voor het gelaat. Houdt hij ons misschien nog iet anders voor? Een spiegel misschien, waardoor we verzeilen bij het alom gekende gezegde : iemand een spiegel voorhouden?
Het zou een mogelijke interpretatie zijn, een van de vele. Daar lag ook Vercruysses intentie, want Roland Barthes indachtig (L’auteur est mort, 1961) is het kunstwerk groter dan de maker ervan.
Het zou ons te ver brengen om dit nog verder uit te spitten in deze context, maar omdat er nergens de afgelopen weken nog maar een aanzet toe werd gegeven toch nog iets over de Tombeaux en de kamers.
Het woord Tombeaux betekent niet alleen het voor de hand liggende graf, het kan even goed naar een gedicht of naar iemand die er niet meer is verwijzen. Ze zijn zo opvallend omdat ze zich terugtrekken in de ongereptheid van hun autonomie. En alleen als gesloten vormen tonen ze zich openlijk. De plaats wordt in haar aura beleefd, gevoel wordt als vorm ervaren. Al schijnen ze over zichzelf te praten, toch verraden ze niets. Ze hullen zich in een sublieme stilte. Maar ook de stilte heeft haar taal en naar het zwijgen kan men luisteren.
De Kamer is een ruimte van en voor de kunst. Men zou het een heiligdom kunnen noemen, net zoals de Tombeaux geen offertafels kunnen zijn. De plaats die ze bepalen zijn onbepaald, irreëel. Het licht dat er brandt, baart duisternis, de trede disfunctioneel. Al kan men haar betreden, toch behoort ze tot een wereld die niet of nauwelijks toegankelijk is.
“We moeten er nog aan wennen om ‘plaats’ niet als iets ruimtelijks te denken, maar als iets dat origineler is dan ruimte; misschien , naar de suggestie van Plato, als een puur verschil, dat nochtans de kracht heeft om te doen alsof ‘wat niet is, in zekere zin is, en dat wat is, op zijn beurt, in zekere zin niets is.”
—Giorgio Agamben, Stanze
De kunst van Jan Vercruysse die bijzonder en verbonden met alles is, en toch zeer origineel, schermt zich af van de profane blikken van oningewijden. Ze is heilig en alles wat heilig is hult zich in mysterie. De inhoud toont zichzelf enkel in de vorm(en) die ze bezit.
“Metalen spiegels, het vermomd en rijk
mahonie dat geen enkele smet verdraagt
en in zijn rode waas het gezicht vervaagt
dat kijkt en wordt bekeken tegelijk”
—Jorge Luis Borges
Aan de dood van Jan Vecruysse werd de voorbije weken amper aandacht besteed. Met uitzondering van het bescheiden podium dat de initiatiefnemer van deze open brief, zeg maar pamflet, van Klara kreeg om een hommage te brengen, werd enkel in ‘De Standaard’ stilgestaan bij Vercruysses dood. De krant ‘De Morgen’ vond het nog geen 100 woorden tellende Belga-bericht voldoende. Wat op de website van diverse zogenaamde kwaliteitsmedia verscheen, was de neerslag van haastig van het internet geplukte informatie, met alle gevolgen van dien: onjuistheden, slordigheden en flagrant foute informatie.
Nu, meer dan twee maand na zijn heengaan, is nog steeds geen enkel diepgaand stuk verschenen over deze kunstenaar, die sinds het ontstaan van het Modernisme in België behoort tot onze ‘first rate artists’.
Brel en Broodthaers, de kunstenaars die vóór hem de belgitude voor het eerst vertolkten, deden dat vanuit een zekere underdogpositie. Een attitude die Jan Vercruysse volkomen vreemd was.
Hij had overschot van gelijk : dit land moet niet vanuit de underdogpositie naar de wereld kijken, integendeel. Een land dat wereldkunstenaars als Jan Van Eyck en René Magritte heeft voortgebracht heeft alle recht om op zijn strepen te staan. Ons land heeft vele tientallen kunstenaars die ons maken tot wat we zijn: de top in de mondiale kunst en haar geschiedenis. Van Van Der Weyden tot Brusselmans, van Memling en Van Dijck tot Lili Dujourie. Van Breughel tot Tuymans, van James Ensor tot Georges Vantongerloo. En de lijst is nog veel langer, wij kunnen bogen op een kunstschatkamer van bijna onuitputbare rijkdom:
Chantal Akerman, Pierre Alechinsky, Francis Alÿs, Joachim Beuckelaer, Guillaume Bijl, Pierre Bismuth, Dirk Braeckman, Dirk Bouts, Michaël Borremans, Ricardo Brey, Adriaan Brouwer, Marie-José Burki, Robert Campin, Jacques Charlier, Petrus Christus, David Claerbout, Emile Claus, Amédée Cortier, Anne Daems, Gerard David, Henri de Braekeleer, Berlinde De Bruyckere, Koenraad Dedobbeleer, Luc Deleu, Paul Delvaux, Wim Delvoye, Danny Devos, Manon De Boer, Jan De Cock, Thierry De Cordier, Raoul De Keyser, Valerius De Saedeleer, Honoré d'O, Christian Dotremont, Jan Fabre, Michel François, Dora Garcia, Jef Geys, Johan Grimonprez, René Heyvaert, Ann Veronica Janssens, Paul Joostens, Jacob Jordaens, Fernand Khnopff, Suchan Kinoshita, Aglaia Konrad, Eugène Laermans, Marie-Jo Lafontaine, Bernd Lohaus, Valérie Mannaerts, Mark Manders, Vincent Meessen, Quinten Metsys, Lucy McKenzie, Guy Mees, Henri Michaux, Georges Minne, Otobong Nkanga, Hans Op de Beeck, Panamarenko, Joachim Patinir, Constant Permeke, Pieter Pourbus, Roger Raveel, Guy Rombouts, Felicien Rops, Pieter Paul Rubens, Victor Servranckx, Jakob Smits, Leon Spilliaert, Walter Swennen, Pascale Marthine Tayou, Harald Thys en Jos De Gruyter, Narcisse Tordoir, Ana Torfs, Joëlle Tuerlinckx, Mitja Tusek, Edgar Tytgat, Patrick Van Caeckenbergh, Frits Van den Berghe, Philippe Vandenberg, Koen van den Broek, Gustave Van den Woestijne, Hugo Van der Goes, Jan Van Imschoot, Anne-Mie Van Kerckhoven, Théo van Rysselberghe, Dan Van Severen, Gert Verhoeven, Didier Vermeiren, Philippe Van Snick, Marthe Wéry, Antoine Wiertz, Rik Wouters,…
En geen lijst is ooit volledig, we vergeten er ongetwijfeld nog een aantal, neem het ons niet kwalijk.Veel mensen zoeken in het leven naast ontspanning en vertier ook naar kwaliteit. Dat gaat misschien niet om de aantallen die dagelijks naar ‘Thuis’ kijken, waarover trouwens geen kwaad woord, maar het is wel een niet te verwaarlozen grote groep. Eén van die kwaliteitsvolle dingen die het leven waardevol maken is kunst in zijn meest diverse verschijningsvormen. We zeggen met nadruk ‘kunst‘ en niet ‘cultuur’, omdat het tijd wordt dit woord te revaloriseren.
U vindt ons elitair? Het zij zo.Het wordt de hoogste tijd dat we met zijn allen op tafel kloppen vanuit het besef dat een klein land tot grootse dingen in staat is. Onze kunstenaars verdienen het op een kwalitatieve manier getoond te worden en niet in afgedankte casino’s, graansilo’s en warenhuizen. En net zo zijn ze het waard degelijk ondersteund te worden in hun veroveringstocht van de (buiten)wereld. Ze verdienen het op gepaste wijze aan bod te komen in onze media. Ze verdienen het dat onze kinderen en kleinkinderen hun naam en werk leren kennen. Ze verdienen het dat wij het voor hen opnemen.
Denkend aan Graaf van Ertborn, de oud-burgemeester van de grootste Vlaamse stad, die door de schenking van zijn uitmuntende verzameling aan de wieg stond van de geboorte van het Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen groeten wij u lezer van harte voor de steun die u ons geeft in onze dagelijkse contacten. Wij rekenen ook op u om uw stem te laten horen wanneer u het met een bepaalde gang van zaken en de berichtgeving erover niet eens bent. Wij laten nu onze stem horen, doe dat ook.
Het feit dat de media de voorbije twee-en-half jaar lichtzinnig is omgegaan met de berichtgeving over het heengaan van drie van onze grootste kunstenaars (Chantal Akerman, Jef Geys en Jan Vercruysse), heeft ons zwaar gegriefd en ontstemd. We willen iedereen die hiervoor verantwoordelijkheid draagt voor die verantwoordelijkheid plaatsen. Nu en in de toekomst. Want we hebben een eer hoog te houden: de onevenaarbare kwaliteit van onze kunst en haar geschiedenis…
Par l’amour de l’art.
Basta!
Paris, Roma, Madrid, Wetteren, London, Brussel
Maart 2018
Bart Cassiman
__________________
Par l’amour de l’art
‘It is a bad method to start from words to define things.’
—Ferdinand de Saussure
Some time ago it was announced, by means of a modest obituary notice in, among others, the newspapers ‘De Standaard’ and ‘De Morgen’ that the artist Jan Vercruysse had traded in the temporal realm for the eternal one. The parting ceremony had already taken place in the intimacy of the family circle. The notice held as the only notification.
With this death notice, Jan Vercruysse, together with his family, took leave of the artist Jan Vercruysse. In this way, the artist who by means of his unsurpassed works from the mid 1980s, known to us under the name ‘Atopies’, forever the perfect, timeless and therefore everlasting non-place (non-lieu).
A final statement in complete silence, without a public, far away from the permanent bustle of society. In this world, which seems to generate less and less content, a megaphone is thrust forward at the slightest ripple to make of that ripple a meaningless and deafening noise. At the same time, important matters which, because of their nuanced and complex nature, demand some time and reflection, now get hidden away just a bit too easily under the pretext that they are too difficult or that ‘the public’ is not interested in them.
Well, let’s say it loud and clear: that’s rubbish. More so still, we find this a shame. This mentality can best be summed up with those historical words: ‘Petit pays, petit esprit’. Jan Vercruysse stood up against this crippling provincialism. He turned Belgitudeinto a positive story and many rightly cherish him for that.
During the weekend of the announcement of his death, it became extremely clear that contemporary art is not only treated harshly, but is in fact virtually ignored.
That is not new.
It is a process which, slowly, like an insidious poison, has taken control of the media and cultural landscape. Intellectuals, artists and thinkers who matter are considered not interesting enough, because supposedly irrelevant for the (target) groups that they want to serve.
Is it not infuriating that the articles of the unsurpassed pioneers Marc Callewaert and Jan Walravens, which appeared in the 1950s in the popular newspapers ‘Gazet van Antwerpen’ and ‘Het Laatste Nieuws’ achieved a higher level of quality than most pieces about contemporary art which appear today in what we call our quality press?
Well, we’re not going to put up with this anymore. With the passing of Jan Vercruysse it has become clear as day that we were not simply placed in a niche. No, it has become painfully clear that a wooden board has been placed before that niche and that that niche was then nailed shut.
Our country – which, to the regret of those who begrudge it, till further notice is called Belgium – has produced great minds and some geniuses. The artists of this country have been world players since time immemorial. They are the ones who in the past made the difference and they will continue to do so in the future. It is time that policy and opinion makers and by extension all leaders who deserve to realize this – among which we can unfortunately count many members of the arts sector itself – also start dealing with this. It is time to separate the main issues from the side issues.
Jan Vercruysse!
His work is very well thought of internationally, as is very clear if we look at who he worked with in the 1980s and 1990s. We can name a few for you with, in brackets, their current or former function: Bernard Blistène (artistic director of the Centre Pompidou Paris), Suzanne Pagé (artistic director of the Louis Vuitton Foundation and before that director of the Musée de l’art moderne de la ville de Paris), Jean de Loisy (director of the Palais de Tokyo, Paris), Marianne Brouwer (curator of the Kröller-Müller Museum, Otterlo), Saskia Bos (director of De Appel and author of Sonsbeek 86), Adelina Von Fürstenberg (director of the Centre d’art Contemporain, Geneva and director of Le Magasin in Grenoble), Ulrich Loock (director of the Kunsthalle Bern), Julian Heynen (director of Haus Lange and Haus Esters), Harald Szeemann (Harald Szeemann), Jan Debbaut (director of the Van Abbemuseum), Maria De Coral (director of the Museo Nacional Centro de Arte Reina Sofia, Madrid), Nicholas Serota (director of the Tate), Carolyn Christov-Bakargiev (director of the Castello Di Rivoli, Turin and artistic director of Documenta 13, 2012), Barry Barker (director of the Centre for Visual Arts at the University of Brighton), Peter Pakesh (Kunsthalle Basel), Vincente Todolí (director of IVAM, Valencia and Tate Modern London), Dennis Zacharopoulos (director of the Domaine de Kerguéhennec and Documenta 9, 1992).
This short list only contains the directors and curators who are attached to international institutions. Many of them (and many others too) have racked their brains writing an essay that is as coherent as his unique oeuvre. Only a few managed to warm him up for an interview: Carolyn Christov-Bakargiev, Alain Cueff, Pier Luigi Tazzi, Michael Tarantino, Jan Braet, Anna Tilroe and let’s not forget Jef Cornelis.
Their texts and conversations helped define a period and give colour to it.
Jan Vercruysse was not only embraced by intellectuals. No, many collectors and so-called collectors bought his works. At his peak, he worked on a regular basis with eight prominent galleries: Lisson Gallery, London; Peter Pakesh, Vienna; Durand-Dessert, Paris; Christine Burgin, New York; Tucci Russo, Turin; Marga Paz, Madrid; Mario and Dora Pieroni, Rome; and Joost Declerq, Ghent.
In Belgium, Jan Vercruysse was for more than a decade the artistic conscience of the country, just as Jean-Luc Godard was in France and Thomas Bernhard was in Austria. To achieve that status one must rise above the mêléeand be respected in order, if necessary, to hold up a mirror to everyone with authority. A mirror, indeed, literally and figuratively.
A position of authority which he lost, or rather gave up, by renouncing to participate in Documenta 9. He who was one of the few artists who was selected for a Documenta without the support of a fellow countryman (i.e. Documenta 8, curated by Manfred Schneckenburger).
We now invite you, dear reader, more than a quarter century after the publication of ‘Is er nog leven na de documenta’ (April 1992; ‘Is there still life after the documenta’), in which Vercruysse explains why he is renouncing participation, to (re)read this text – published on the website of ‘De Witte Raaf’. Together with us you can ascertain that Vercruysse’s piece from the past century is bewilderingly topical. Compulsory reading matter, in our opinion, for whoever is involved in the field of contemporary art.
Jan Vercruysse!
He was very often right and this, not rarely against the current. But as a former great politician once put it: in politics as in life (and in art) it is not about being right, but about being proved right. And that takes time. Jan Vercruysse had time. He had an aversion to certain media, precisely because they manipulated time. He, the artist of the non-place, of the Atopos, world famous thanks to his ATOPIES, had all the time. He was convinced that time was a sine qua nonto let art really fully become art. After all: Art is slow attention.
The work with which his impressive artistic legacy commenced, namely the three different frames with in them the words ‘Vie d’artiste’, ‘Vie de Chien’ and ‘Vie de Prince’ from 1976 and in which the echo of concept art reverberates, already contains the seeds of the poetic qualities that enable several readings and that would later flourish completely in so many wonderful series: ‘Portrait de l’artiste par lui-même’ (1984), ‘Lucrèce’ (1983), ‘Chambres’ (1983-1986), ‘Eventail’ (1986-1987), ‘Atopies’, ‘TOMBEAUX’, ‘M(M)’, ‘La Sfera’, ‘Les Paroles’, ‘Les Paroles [Letto]’, ‘Labyrinth & Pleasure Garden’.
All those series are today rightly seen as icons because key works of the international visual language of the 1980s and 1990s. We are convinced that they will only keep growing in importance. For many insiders, among whom quite some leading international artists such as Thomas Schütte, Marlene Dumas, Reinhard Mucha, Jean Marc Bustamante, Harald Klingelhöller, Luc Tuymans, Richard Deacon, Thierry De Cordier, Lili Dujourie, James Welling, Jeff Wall, Cristina Iglesias, René Daniels, Isa Genzken,… and the late Martin Kippenberger, Mike Kelley, Juan Muñoz, Franz West,…, there can be no two ways about it. Together with Jan Vercruysse they developed a discourse for at least a decade and in their oeuvres, which are diverse, that it is obvious, they have given shape to notions or themes such as absence and presence, place and non-place, the memory of the imagination and the concepts of void and oblivion…
In the Atopies, of which Alain Cueff once claimed very precisely that ‘a single Atopies is the series and the series not a single Atopies’, Vercruysse goes against the utopian starting points that many desire from art. The concept of utopie acquires its meaning through its inherent reference to a future (future place but also future models or functions etc.) Jan Vercruysse’s Atopies are a visual answer to this. If they deny having a place, are they themselves then not a place? A reality of its own has no place and will have no place. It is a place. To make this clear he uses one of the most archetypal images that refers to a place: the mantelpiece. The ultimate Atopies is therefore also the one where both the mantelpiece and the three wooden panels hang on the wall and no longer even touch the floor: the ultimate-sublime Atopies.
Such profound, at first sight often also contradictory pairs of concepts populate the oeuvre of Jan Vercruysse’s oeuvre. The subject is often both given to and taken from the viewer. In the portraits of the artist by himself (1984), the person becomes visible by being withdrawn from sight. The autobiography is entirely imaginary. Is the portrait of the artist then not a self-portrait? Or is it, and what then needs to be said about the mask? Is it a mask at all? Or is it also a mask? The ‘portrayed’ (literally) holds it up before his face. Is he perhaps holding something else up to us? A mirror, perhaps, whereby we end up at the universally known saying: to hold up a mirror to someone?
It is a possible interpretation, one of many. That is also where Vercruysse’s intention lay, because, bearing Roland Barthes in mind (L’auteur est mort, 1961), the artwork is greater than its maker.
It would take us too far to unravel all this further in this context, but, because nothing was initiated these past few weeks, a few words still about the Tombeaux and the Chambers.
The word ‘Tombeaux’ means not only the obvious ‘tomb’, but it can also refer to a poem or to someone who is no longer there. They are so striking because they withdraw into the virginity of their autonomy. And it is only as closed forms that they show themselves openly. The place is experienced in its aura, feeling is experienced as form. Even though they seem to be talking about themselves, they reveal nothing. They cover themselves in a sublime silence. But silence also has its own language and one can listen to silence.
The Chambers are space of and for art. One could call it a shrine, just as the Tombeaux cannot be sacrificial altars. The places they define are undefined, unreal. The light that burns there brings forth darkness, the step is dysfunctional. Even though one enter it, yet it belongs to a world that is not or hardly accessible.
‘We must accustom ourselves to think of “space”, not as something spatial, but as something more original than space; perhaps, following Plato’s suggestion, we should think of it as a pure difference, yet one given the power to act such that “what is not, will in a certain sense be, and what is, will in a certain sense not be”.’
—Giorgio Agamben, Stanze
The art of Jan Vercruysse, which is particular and connected with everything, and yet very original, screens itself from the profane gazes of the uninitiated. It is holy and everything that is holy shrouds itself in mystery. The substance shows itself only in the form(s) that it possesses.
‘Mirrors in metal, and the masked
Mirror of mahogany that in its mist
Of a red twilight hazes
The face that is gazed on as it gazes’
—Jorge Luis Borges
Hardly any attention was paid to the death of Jan Vercruysse these past few weeks. With the exception of the modest podium that the initiator of this open letter, or let’s call it a pamphlet, received from the radio program Pompidou / Klara, to pay tribute, only the newspaper ‘De Standaard’ paused at Vercruysse’s death. The newspaper ‘De Morgen’ found the Belga report of fewer than 100 words enough. What appeared on the websites of various so-called quality media was the result of information plucked hastily from the internet, with all the ensuing consequences: inaccuracies, sloppiness, and blatantly false information.
Now, more than a month after his passing, still not a single in-depth article has appeared about this artist, who, since the emergence of modernism in Belgium, belongs to our ‘first-rate artists’.
Brel and Broodthaers, the artists who before him first expressed Belgitude, did so as underdogs, as it were. An attitude that was completely foreign to Jan Vercruysse.
He was absolutely right: this country should not look at the world from the position of the underdog. On the contrary, a country that has produced world artists such as Jan Van Eyck and René Magritte has every right to stand on its dignity. Our country has scores of artists who make us what we are: the top in world art and its history. From Van Der Weyden to Brusselmans, from Memling to Van Dyck to Lili Dujourie. From Bruegel to Tuymans, from James Ensor to Georges Vantongerloo. And the list is much longer still. We can boast an art treasury of almost inexhaustible richness:
Chantal Akerman, Pierre Alechinsky, Francis Alÿs, Joachim Beuckelaer, Guillaume Bijl, Pierre Bismuth, Dirk Braeckman, Dirk Bouts, Michaël Borremans, Ricardo Brey, Adriaan Brouwer, Marie-José Burki, Robert Campin, Jacques Charlier, Petrus Christus, David Claerbout, Emile Claus, Amédée Cortier, Anne Daems, Gerard David, Henri de Braekeleer, Berlinde De Bruyckere, Koenraad Dedobbeleer, Luc Deleu, Paul Delvaux, Wim Delvoye, Danny Devos, Manon De Boer, Jan De Cock, Thierry De Cordier, Raoul De Keyser, Valerius De Saedeleer, Honoré d'O, Christian Dotremont, Jan Fabre, Michel François, Dora Garcia, Jef Geys, Johan Grimonprez, René Heyvaert, Ann Veronica Janssens, Paul Joostens, Jacob Jordaens, Fernand Khnopff, Suchan Kinoshita, Aglaia Konrad, Eugène Laermans, Marie-Jo Lafontaine, Bernd Lohaus, Valérie Mannaerts, Mark Manders, Vincent Meessen, Quinten Metsys, Lucy McKenzie, Guy Mees, Henri Michaux, Georges Minne, Otobong Nkanga, Hans Op de Beeck, Panamarenko, Joachim Patinir, Constant Permeke, Pieter Pourbus, Roger Raveel, Guy Rombouts, Felicien Rops, Pieter Paul Rubens, Victor Servranckx, Jakob Smits, Leon Spilliaert, Walter Swennen, Pascale Marthine Tayou, Harald Thys en Jos De Gruyter, Narcisse Tordoir, Ana Torfs, Joëlle Tuerlinckx, Mitja Tusek, Edgar Tytgat, Patrick Van Caeckenbergh, Frits Van den Berghe, Philippe Vandenberg, Koen van den Broek, Gustave Van den Woestijne, Hugo Van der Goes, Jan Van Imschoot, Anne-Mie Van Kerckhoven, Théo van Rysselberghe, Dan Van Severen, Gert Verhoeven, Didier Vermeiren, Philippe Van Snick, Marthe Wéry, Antoine Wiertz, Rik Wouters,…
No list is ever complete. We have undoubtedly forgotten a few. Please forgive us.
In life, besides amusement, a lot of people also seek quality. That may not hold for the masses who daily watch Thuis,a popular soap, broadcasted daily on the Flemish television. About which I wish I don’t wish to say anything bad for that matter, but it is a large group that is not to be ignored. One of those quality things that make life valuable is art in its most diverse manifestations. We emphasize ‘art’ and not ‘culture’, because it is time to revalorize this word.
Do you find us elitist? So be it.
It is high time that we all bang our fists on a table from the awareness that a small country is capable of great things. Our artists deserve to be shown in a quality manner and not in discarded casinos, silos and warehouses. And likewise, they are worth being supported in their campaign of conquest of the (outside) world. They deserve to receive appropriate coverage in our media. They deserve that our children and grandchildren learn their name and their work. They deserve that we stand up for them.
Thinking of Count van Ertborn, the mayor of the largest Flemish city, who by donating his excellent collection was behind the birth of the Museum of Fine Arts Antwerp, we acknowledge warmly, dear reader, the support that you give us in our daily contacts. We are also counting on you to have your voice heard when you disagree with a certain state of affairs and how it is reported. We are now making our voice heard, and invite you to do the same.
The fact that over the past two and a half years, the media has reported superficially on the passing of three of our greatest artists (Chantal Akerman, Jef Geys and Jan Vercruysse), has hurt and upset us deeply. We wish to hold all those responsible for this accountable. Now and in the future. Because we must uphold an honour: the unequalled quality of our art and its history …
Par l’amour de l’art
Basta!
Paris, Rome, Madrid, Wetteren, London, Brussels
March 2018
Bart Cassiman
Bart Cassiman Neem contact op met de schrijver van de petitie
Mededeling van de beheerder van deze websiteWe hebben deze petitie gesloten en de persoonlijke gegevens van de ondertekenaars verwijderd.De Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van de Europese Unie vereist een rechtmatige reden voor het opslaan van persoonsgegevens en dat de gegevens voor een zo kort mogelijke periode worden opgeslagen. |